Bundels

BUNDELS


1. DE DAGEN VAN DE WINTER,  dichtbundel, DILBEEKSE CAHIERS, 1989

jaja, zo is het allemaal begonnen. op een of andere manier was ik er in 1989 in geslaagd een poëziebundel uit te geven - internet stond nog in zijn kleuterschoentjes - bij dilbeekse cahiers. de cover had ik zelf ontworpen, het prentje was een kopie van een oude kerstkaart!



tot mijn grote verbazing vond ik de gegevens van mijn bundel nog vermeld op enige sites: de links vind je hier en hier.

 (uit de cyclus dagboek)


3 november


het is ijskoud in deze kamer.
ik ga een eindje
in de mist wandelen.

mijn gevoelens van ongenoegen
doen verdwijnen door twee sneetjes brood te eten
van het merk wonder.

wat gouda kaas, een potje fruit,
en een hap hollandse verkade chocola
met vulling van hazelnoten, rozijnen en amandelen.

een gedicht maken.
ontdekken: het voorzichtige leven
hou oud te worden met deze twee
konijnzachte knieën.


10 januari


zover zijn we dus weeral:
na enige weken samenleven
met vliegende (zingende) sprinkhanen
of gemaskerde katten

dit schrijven nodig hebben
als honing.

één week droefheid
weegt niet op
tegen de verbijstering
van het ogenblikkelijke geluk

wat wil je toch van me:
dat ik jouw verdomde verhalen aanhoor

dat ik jouw lichaam omhels,
dat ik jouw droefheid drink &
jouw dagen eet?



17 januari


toen ik de witte verf voelde prikken op mijn lippen
en hij
naar mijn neergehurkt lichaam keek
en me omsingelde

als een tijger

durfde ik nooit meer bewegen
want hij noemde me leugenachtig, en bang van liefde.




open deze link om alle gedichten te lezen:  de dagen van de winter

2. JAGEN, dichtbundel, Casita de la soledad-stichting, 1997

mijn tweede bundel dateert van 1997, dus ook al van jaren geleden. de centrale cyclus jagen heeft als onderwerp de oertijd (ik gaf toen les over de oudheid, de prehistorie, mesopotamië, egypte, de grieken en de romeinen). de figuurtjes op de cover zijn van rené devedeleer.




gegevens over deze bundel vind je hier.

vijf gedichten uit de cyclus jagen, uit de gelijknamige bundel

Richard Alexander geeft toe dat er in het fossielenlogboek geen eenduidig bewijs aanwezig is dat openbaart dat ons intellect op een getij van geweld, manipulatie en misleiding is opgekomen. Maar hij voegt daar snel aan toe dat er evenmin een bewijs van het omgekeerde bestaat (Donald Johanson en James Schreeve, Het kind van Lucy).


Opgedragen aan Lucy, ee 3,5 miljoen jaar oude homomide, van wie fossiele resten in 1974 werden opgegraven in Hadar, Ethiopië


BERICHTEN


1.

het zerpe geluid
van splinterend ijs

het breken van glas
woorden, herinnering

verzen van glanzend metaal
onbetamelijk aanmatigend

klinkt mijn zachte gemurmel
mijn schreeuw in het woud


2.

niks teveel meer zeggen, niks te weinig
alleen woorden die hoogstnodig zijn

korte hortende zinnen
dit is niet de taal die ik wil

dit is de taal die wil



IJLTE, HERINNERING


ik droomde een maanlandschap
kraters, koele aarde. ruigheid

langs blauwgerande ravijnen liep ik
koortsig van verlangen, mijn lichaam

zinderend in melkwitte stromen
mijn hersenen in knoop

mij hart te pletter



BEET


je moet nu heel stil zijn

behoedzaam, venijnig als een slang
beweeg niet, wees onbevreesd

zij zijn noch de schetterende stemmen
noch de loerende angst. werp nu

je schitterende donkere blikken zijwaarts
meet nauwkeurig de afstand

nu heb je beet



ANGST, JAGEN


1

vergeet niet: eerst voelde je
een intens vermogen tot concentratie

toen kwam de samengebalde gramschap
de opgespaarde haat, de nijd in voorraad


2

zorg nu voor een vuistbijl in je hart
een volmaakte speer, een harpoenpunt

zorgvuldig geslepen. gebruik de laserstralen
achter je linkeroog, verwek uitzinnige woede

onvoorwaardelijke angst. tref je vijanden
in hun zachtste kelen, hun onbeschutte mond

tracht ze voortdurend te misleiden, ze af te wenden
ze uit te schakelen, ze definitief te liquideren

belazer ze, belazer ze voor de eeuwigheid



LANDSCHAP


1

mannen praten zachtjes, jagen
vrouwen halen water. brede zonnen

kleuren het landschap rood
de bodem is gloedheet

golft, weerkaatst koppig licht
paarse bergen dansen, bewegen

als dronken reuzen


2

jij wil me omhullen verzwelgen
in dit huis van kaneelkleurig zand

dat wat ik hoop, wat ik vermoed
wat ik verlang, gebeurt nooit

wanneer ik hoop, wanneer
ik vermoed, wanneer ik

verlang


alle gedichten kun je hier lezen:   JAGEN

*  enige jaren geleden (in 2009) werd op radio1  een uitzending gewijd aan dit favoriete boek van axel peleman

Het kind van Lucy - Donald Johanson en James Shreeve


Dit boek over de oorsprong van de mens dat in Axl Pelemans boekenkast prijkt, is zijn all time favourite omdat hij naar eigen zeggen ‘gebeten is door geschiedenis'. Hij keert graag terug in de tijd om de meest onwaarschijnlijke verhalen te ontdekken en daar dan bij weg te dromen. Axl wil dit boek graag cadeau doen aan kardinaal Danneels omdat hij ervan overtuigd is dat de verstandige man ervan zal kunnen genieten.
ISBN 9020419641

3. SAPKRACHT, dichtbundel, Casita de la soledad-stichting, 1999

sapkracht is een bundel die eigenlijk in het verlengde ligt van de twee vorige. 
ik bezing de veerkacht van het leven. ik voel me vrucht.

de tekening op de cover is van sabine pintelon.



deze bundel kan je hier in zijn geheel lezen: sapkracht


Etend.
Tergend
langzaam dringt de appel mijn gezicht binnen
alsof ik op mijn beurt vermalen word
-dat moet wat men noemt verwantschap zijn.

Peter Verhelst,  De boom N.





PEER





smeuïg -wat een verrukkelijk woord,

op je lippen, op je tong.

traagzame mond vol plakkerige snoep.

hoe smeuïg, de fruitvulling van chocola.

framboos, appelen, peer. hoe smeuïg,

de peerdagen van mijn jeugd. het hoofd

van grootmoe, peervormig, dampig, rozenrood.

pruttelperen in de pan, poire belle hélène,

poire williams. perenlijkjes op sterk water,

het geurde nog lekker ook. gevierendeelde

peertjes, liefst te happen met pralines,

hemels van complementaire smaak.



perenbloesems bezocht door

aasvliegen, bijen, nachtvlinders.

stamper -het zich in het midden van

de bloem bevindend vrouwelijk orgaan

dat na bloeitijd tot vrucht uitgroeit-

vroeger rijp dan helmknoppen.

daar zat zij dan met haar gebakken peren.

geef hem een muilpeer, dan is hij de peer.

verlicht zijn geest met een peertje,

wees zijn lichtje in het duister,

wees zijn gloeilamp in de nacht.



de mooiste borsten, zei hij,

zijn de peervormige. de mijne

lijken niet eens op peren. zij zijn

koepelvormig, het kremlin, de moskee,

de aya sofia, de basiliek van koekelberg.

don’t let peerdrops come into your eyes,

rode peerzuurtjes zijn lekkerder snoep.

un homme c’est une pomme, une femme.

c’est une cerise, c’est une poire. 



ORANJE

(de zachtste winter ooit)



melkbeige licht zoent het nepschuim

in dit land, afwisselend roze, afwisselend azuur.

soms valt regen bij sluiers. stromen vocht lijmen

roodomrande ogen dicht. wanhopig klapwieken

ijle gordijnen van nooit helderder water.



toch heerst hier de paarse geur

van hyacinten, de suikerkleur van fruit.

doordringend oranje vult me, als een kussen.
ik ben een sinaasappel, een vrucht
met een bloedsomloop, barstensvol vezels
sap. nauwelijks berijmd schetter ik oranje,
een barenswee in hoogwinter. mijn lijf
deel ik in partjes, vrolijk schommel ik,
een wankel, veelkleurig schip.

zuiderse bitterzoetheid doet
amberkleurig sap sijpelen, het dringt
doorheen dromen van sneeuw, dringt
diep in de harten van ijs. onsneeuw,
wolken weliswaar, winter.

de zachtste winter ooit.



DRUIFTIJD





het is druiftijd, sprak hij,

als zwarte vogels vrouwen bijten.

purperen meisjesstengels klauwend

zachte duivenlijven, werend snavels

kraaienpoten, meeuwentenen.



het is druiftijd, sprak hij,

want regens dringen. dorpen drinken

rivieren kokhalzend grauw. lichamen dralen,

rozig & bloedend, in de smurrie in de mist.



waarom, sprak zij, zijn druivelaars

geen pruimelaars? waarom moest ik ijlings

groeien in glazen huizen, mijn ledematen

hardend als hout? later werd ik afgeleid,

vastgesnoerd aan muren.



plotseling geurden bloesems heerlijk,

zonderden honing af. toen wist zij

dat het druiftijd was. langoureus dromend

zoende zij de zwarte druivelaar, haar takken

zwaar wegend haar trage trossen suikerend

haar bladeren wiegend in de wind.



tijd was het om zich roekeloos

te rekken, om woordeloos te reiken.
 
4. DE TUINEN VAN THEVENET, dichtbundel, Demer, 2012



* In deze bundel niet alleen gedichten geschreven bij schilderijen van Louis Thevenet...*, maar ook gedichten bij schilderijen van Edward Hopper.

De eerste cyclus, petite fleur, schreef ik echter bij beelden van Sabine 
Pintelon uit Lembeek.



le portmanteau

eenzelfde kerselaren portmanteau als wij
toont hij. daar zie ik een hoge hoed boven een canotier,
een chique dameshoed hangt onder een kanten kap.
het koele blauw van jou gestapeld op mijn warme jas.
bevindt hij zich aan tafel? geniet hij daar geruisloos
van het brood, de wijn, het wild everzwijn? er is geen volk,
maar dwars doorheen de deur schijnt blauw en bruin nog licht
vanuit de tuin. rechts zie ik een houten trap naar boven.
de zon verwarmt mijn rechterzij, ik streel
een muur die zindert van lauw licht. ook in het plafond
vloeit helder water, het is alsof ik zwem in een aquarium.
ik slof al glijdend door dit huis, ik wrijf de stoep met witlicht
schoon. daar zie ik ook een handvol sterren op de vloer,
het strooilicht komt denk ik vanuit de eetplaats. ik slenter
traag tot aan de kapstok, ik zet hem zachtjes aan de kant,
zodat ik vlot kan poetsen deze vestibule.

 



de witte tafel

‘ ’s nachts hangt hij met zijn kop door het venster te overdenken
en komposities te vinden. er is dan geen licht dan dat van de sterren…’


in deze kamer wil ik alles wit: de muren in heel licht behang,
twee organdie gordijnen, een wit tafelkleed. daarop plaats ik
voorzichtig een porseleinen soepterrien. het lijstje aan de linkerkant
lijkt wel witgoud, dat komt door tuinlicht dat fleemt doorheen
het raam. maar voor ik het vergeet: rechts hangt aan een haak
zijn koperen trompet. hij gebruikt ze in de lauwe morgen af en toe,
wanneer op straat de schaduwen nog vaag door melkwit maanlicht
worden beschenen en enige sterren aan de hemel staan. ik hoor
hoe de lucht zacht zingt. hij blaast maar raak, tot in dit huis
alles wat wit was, nog witter wordt dan wit. een kamer
als een ijl aquarium - voor ons, witbloedig armenvolk.


roses tremières

stokrozen bestaan. oude stokrozen,
jonge stokrozen. peaches & dreams, crème de cassis.
vroeger mocht je nog zeggen: althaea rosea van althos,
geneesmiddel. tegenwoordig, wil je nog meedoen, zeg je:
de alcea bestaat. gelukkig is de familienaam tenminste
dezelfde gebleven: kaasjeskruid of malvaceae.
ach, in een gesprek worden bloemennamen niet meer
genoemd, de namen van bomen, mist of regenwolken.
de tuinen worden niet meer genoemd, de kleine, de vriendelijke
of de verwaarloosde. houten blinden, wankel tafeltje, witte muren.
waarlangs, nonchalance ten top, een zacht windje waait 
door de heen en weer wiegende, heerlijke roses tremières. 
 

* De twaalf van Schirmer
Gedichten bij 12 schilderijen van Edward Hopper

‘Hopper is de schilder van het ademloze moment. Alles, tijd en licht, lijkt heel even stil te staan, in een huiveringwekkende freeze.’

Bernard Dewulf, De Morgen, zaterdag 20 mei 2006

(een selectie)  

Automat - Edward Hopper

 
new york restaurant


een winters zonnetje in maart.
wat eet hij, hoe kijkt zij? pastrami,
zeg je, in negentienhonderd tweeëntwintig?
de slanke dienster vangt het licht,
rechts van de dame, links van de heer.
de strikken. de verdomde strikken.
is haar grijze jurk nu kort of lang?
roze is hier oranje, een kapstok vangt
het donker. chique jas van dame nonchalant
op stoel. wit tafelkleed, verfrommeld servet.
dame met bontkraag, beige pakje, potshoed.
heer in pruilhanglip met rode das. rubberplant


drugstore 1927


het uitstalraam van silbers pharmacy
zindert zienderogen in het duister.
hoe meer dit ziedend huis beweegt van licht,
hoe dichterbij het barst van wit.
hoe die glazen vazen van gifgroen
en vermiljoen vroeger indruk maakten.
hoe het paarsblauw, de voorgeschreven dozen,
de gordijnen en het roze. hoe de lamp
om de hoek. voorbij de stoep pas hindert
al die luxe. een drugstore is een baken,
een pijnpunt in de nacht, een wormgat -
een warme lichtekooi. mallebabbe


automat


wacht zij hier nu op haar geliefde
of speelt zij stiekem een spelletje
spirituele poker? om de twee minuten
nipt zij van haar cappuccino. tussendoor
piekert ze: is hij misschien een klopgeest,
vermomd in bruine ammoniakwolken,
rookslierten, inktzwarte duisternis, motregen,
schim die zo bij haar naar binnen wil? door
de kieren van het raam vloeit nachtblauw
de nacht. of ze toch maar in zijn richting
kijken wil? neen, zij zit wachtend in neon,
in licht feller dan de dood


hotel room


in deze witte kamer sluit een geel gordijn
de middag buiten. het strakke neonlicht
vertrekt vanuit de linkerhoek, raakt onverhoeds
haar schouders, streelt het zachte bultje
op haar rug. voorzichtig zijgt zij neer, zij voelt
hoe koelte langs het laken in haar lichaam komt.
straks vlijt zij zich loom in donzig groene zetels
en schrijft zij traag een antwoord op je brief.
de drager lachte vreemd daarstraks toen zij
haar mauve deken plooide tot een platte strook,
haar schoenen schopte en haar jurk uitdeed.
hij wist: de liefde eerst, de koffers komen later


room in new york


is dit nu echt jouw droom? een avond
samen in een groene kamer. rechts speel ik
verveeld een liedje uit het hoofd. ik draag
een rode jurk met strikje. ik wil dat je het zoent,
ik wil dat je mijn witte armen streelt. maar jij
zit aan de linkerkant en leest. ik tokkel woorden
neer terwijl ik speel, ik schuifel op de pluchen stoel,
ik wiebel heen en weer. ik draai een tomeloze pirouette.
maar ach: die muur van letters tussen jou en mij,
binnenkort hebben wij samen geen gelaat,
geen ogen meer, geen bleke stipneus -
nauwelijks een mon


night hawks


ik strompel traag rondom dit huis van licht,
ik schuifel bijna kleverig langs het raam.
ik kom vanuit de rechterhoek en zie haar jurk,
haar slanke hand, haar machtig rode haar.
de deur verstopt zich duizendmaal in blinkend
groen en wordt weer raam. als ik dan niet vergeefs
doorheen het vensterglas naar binnen dwaal,
praat ik alleen met hem. zijn witte muts
vangt woorden op, ze golft en gonst van schrik.
nu sta ik recht voor hen. zij staan daar
als een stel van peperkoek en pekel,
zij staan daar in de hel



new york office


marylin, dit is marylin monroe.
het witte kraagje daargelaten, leest zij
- tijdeloos en teder - bijna strapless
een brief. de zon warmt gevelstenen,
kleurt de vensterbank, de jurk, het haar.
aan het plafond hangt schimmig licht.
vreemd en beangstigend van binnenuit is
zo’n gordijnloos raam. in het duister zweeft
een masker, wijl een vrouw haar lichaam
buigt en droomt van zwart. de avond
lonkt, naar ginds staan straten stil.
hoe bleek is het trottoir



de tuinen van thevenet heb ik hiernaartoe gelinkt:  DE TUINEN VAN THEVENET

* Voor zes van de zeven gedichten geschreven bij schilderijen van Louis Thevenet (1874-1930) verwijs ik naar de catalogus uitgebracht ter gelegenheid van de retrospectieve tentoonstelling Louis Thevenet in 1990 in Halle (georganiseerd door de Stad Halle met de medewerking van het
Gemeentekrediet)



Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Arabische en Afrikaanse SF: het verleden opeisen, over het heden nadenken, de toekomst onder de ogen

Arabische en Afrikaanse SF: het verleden opeisen, over het heden nadenken, de toekomst onder de ogen zien Inleiding Alhoewel fervente ...